Cassave of maniok wordt in Afrika en Zuid-Amerika veel gegeten. Het is van oorsprong een Zuid-Amerikaanse savanneplant. De plant is bestand tegen enorme droogte en heeft aan weinig vruchtbare grond genoeg.
Al rond 3000 v.Chr. was de cassave in Brazilië en Venezuela bekend in de landbouw. De knol vond zijn weg naar Afrika en Azië door toedoen van de Portugezen, te beginnen in de 17e eeuw.
In de moderne wereld is de cassave een plant van absoluut levensbelang: honderden miljoenen mensen in veel tropische landen in ontwikkeling zijn direct van de cassave afhankelijk voor hun dagelijkse voeding.
Toch is het een groente met een vervelende eigenschap: het bevat veel zetmeel, wat goed is, maar ook een flinke dosis blauwzuur, hetgeen door het menselijk lichaam kan worden omgezet in cianide, oftewel gif. Voordat de cassave kan worden genuttigd moet dit blauwzuur worden verwijderd door verhitting.
Van cassave wordt meel gemaakt – maniokmeel, ook wel tapiocameel. Van dit meel worden tapioca en fufu gemaakt. In Congo worden ook de bladeren van de cassaveplant bereid als een soort spinazie, onder andere in de typische Congolese gerechten sakasaka en moambe.
Zie ook: Tapiocameel
Franse term: Manioc
Duitse term: Maniok
Engelse term: Cassava