De naam kaneel komt van het Latijnse canella, stokje. Rond 2800 was deze specerij al bekend in China. De oude Egyptenaren gebruikten het als parfum. Zelfs in de bijbel staat het vernoemd.

Kaneel is de binnenbast van de scheuten van de kaneelboom. Boomschors, dus.

In onze keuken kennen we het vooral in zoete gerechten. In veel Aziatische landen is het ook onderdeel van tal van hartige gerechten.

De 2 meter lange scheuten van de kaneelboom (van ongeveer anderhalf jaar) worden geoogst, de schors en de middenbast worden verwijderd. De dunne binnenste bast blijft over en rolt zich vanzelf op. Deze rolletjes worden gedroogd.

Zie ook: koekkruiden